title Amr

...Van Mushrik tot Moejahied..

Amr ibn al-Jamuh was in de jahiliyyah-tijd een van de leiders van Yathrib. Hij was het hoofd van de Banoe Salamah en stond bekend als hij een van de meest vrijgevenste en moedigste mensen van de stad.

Een van de voorrechten die de leiders van de stad genoten was dat ze een eigen afgodsbeeld in huis mochten hebben. Men hoopte, dat dit afgodsbeeld de leider in al zijn bezigheden zou zegenen. Hij werd geacht om het afgodsbeeld bij speciale gelegenheden offers te brengen en er in tijden van nood steun bij te zoeken. Het afgodsbeeld van Amr heette Manat. Hij had het van een kostbare houtsoort laten vervaardigen. Hij gaf het afgodsbeeld veel aandacht, tijd en geld bij de verzorging en sprenkelde er ook kostbare parfums over.

Amr was bijna zestig jaar, toen de eerste stralen van het islamitische licht in de huizen van Yathrib begonnen door te dringen. Huis na huis werd in het nieuwe geloof ingeleid, door MoesŽab ibn Oemayr, de eerste daŽi (geloofsverkondiger), die voor de hidjra naar Yathrib was gestuurd. Door hem waren de drie zonen van Amr – Moeawwadh, Moeadh en Khallad – moslim geworden. Een van hun tijdgenoten was de beroemde Moeadh ibn Jabal. AmrŽs vrouw, Hind, was net als haar drie zonen moslim geworden, maar Amr zelf wist hier niets van.

Hind zag dat steeds meer mensen in Yathrib tot de islam overgingen en geen enkele leider van de stad nog shirk bedreef, behalve haar man en een paar individuen. Ze hield erg veel van haar man en was trots op hem, maar ze was erg bezorgd dat hij als een kafir zou sterven en uiteindelijk in het hellevuur terecht zou komen.

In die tijd begin Amr zich steeds ongemakkelijker te voelen. Hij was bang dat zijn zonen de godsdienst van zijn voorvaderen op zouden geven en het onderricht van MoesŽab ibn Oemayr zouden volgen Deze had er in korte tijd voor gezorgd, dat vele mensen de afgoderij de rug toekeerden en de godsdienst van Mohammed(s.a.w.s) binnentraden.

Daarom zij Amr tegen zijn vrouw: "Wees voorzichtig en zorg ervoor, dat de kinderen niet met deze man (bedoelende op MoesŽab ibn Oemayr) in contact komen, voordat we een mening over hem gevormd hebben."

"Ik hoor en gehoorzaam," antwoorde zij. "Maar wil je niet van je zoon Moeadh horen, wat voor een relatie hij met die man heeft?"

"Wee over u! Heeft Moeadh zich zonder mijn medeweten van de godsdienst afgewend?"

De goede vrouw had medelijden met de oude man en zei: "Helemaal niet. Maar hij is bij een paar bijeenkomsten van de daŽi geweest en heeft wat dingen, die hij onderwees uit het hoofd geleerd."

"Zeg hem dat hij hier moet komen," zei hij.

Toen Moeadh kwam, beval hij: "Laat me iets horen van wat deze man preekt."

Moeadh reciteerde de Fatiha (het openingsvers van de heilige QorŽaan):

"In de naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
Alle lof zij Allah, de Heer der Werelden.
De Barmhartige, de Genadevolle. Meester van de Dag des Oordeels.
U alleen aanbidden wij en U alleen smeken wij om hulp. Leid ons op het rechte pad
Het pad dergenen, aan wie Gij gunsten hebt geschonken – niet dat van hen,
op wie toorn is nedergedaald, noch dat der dwalenden."
[Surah al-Fatiha]

"Wat is dit een perfecte bewoording en hoe mooi klinkt het," riep de vader uit. "Is alles zoals dit?"

"Jawel, vader. Wil je hem trouw zweren? Al je mensen hebben dat gedaan", drong Moeadh aan.

De oude man bleef een tijdje stil en zei toen: "Dat zal ik niet doen voor ik Manat hierover heb geraadpleegd en gehoord heb, wat hij zegt."

"Wat zou Manat kunnen zeggen, vader? Het is slechts een stuk hout. Het kan niet denken of spreken."

De oude man antwoordde scherp: "Ik heb je al gezegd, dat ik niets zonder hem doe."

Later op die dag ging Amr voor Manat staan. Het was een gewoonte van de afgodaanbidders om een oude vrouw achter het afgodsbeeld te plaatsen als ze ermee wilden spreken. De vrouw sprak dan namens het afgodsbeeld en verwoordde, zo meenden ze, wat de afgod haar influisterde. Amr stond met een diep ontzag voor het afgodsbeeld en prees hem uitbundig. Toen zei hij:

"O Manat, u weet beslist, dat er een propagandist uit Mekka hier bij ons is gekomen, die niemand dan u kwaad wenst te doen. Hij is hier alleen gekomen om onze aanbidding aan u een halt toe te roepen. Ik wil hem, ondanks de prachtige woorden, die ik van hem gehoord heb, geen trouw zweren. Maar ik ben hier gekomen om uw goede raad te ontvangen. Adviseer me dus alstublieft."

Manat gaf geen antwoord. Amr vervolgde:

"Misschien bent u boos. Maar tot nu toe heb ik u geen kwaad berokkend. Het hindert niet, ik zal u een paar dagen met rust laten, tot uw slechte bui voorbij is."

AmrŽs zonen wisten hoe afhankelijk hun vader van Manat geworden was en dat hij in de loop der tijd bijna een verlengstuk ervan was geworden. Ze beseften echter dat de plaats, die het afgodsbeeld in hun vaders hart innam niet meer zo onwankelbaar was als tevoren. Ze moesten hem helpen om afstand van Manat te nemen. Zo moest zijn weg naar het geloof in Allah worden.

Op een nacht gingen de zonen van Amr samen met hun vriend Moeadh ibn Jabal naar Manat. Ze namen het afgodsbeeld van zijn plaats en gooiden het in een beerput van de Banoe Salamah. Ze keerden weer naar huis terug zonder dat iemand wist, wat zij gedaan hadden. Toen Amr de volgende ochtend wakker werd, ging hij met stille eerbied naar het afgodsbeeld om het respectvol te begroeten, maar hij kon het niet vinden.

"Wee over u allen," riep hij. "Wie heeft afgelopen nacht onze god aangevallen?"

Niemand gaf antwoord. Hij ging, kokend van woede de daders van dit misdrijf bedreigend, op zoek naar het afgodsbeeld. Uiteindelijk vond hij het ondersteboven in de beerput. Hij waste en parfumeerde het en zette het op zijn gewone plaats terug en zei:

"Ik zal er wel achterkomen, wie u dit heeft aangedaan en ik zal hem vernederen."

De volgende nacht deden de jongens hetzelfde met het afgodsbeeld. De oude man vond het, waste en parfumeerde het zoals hij de dag daarvoor had gedaan en zette het terug op zijn vaste plaats. Dit gebeurde verschillende malen tot Amr op een nacht een zwaard om de nek van het afgodsbeeld bond en zei:

"O Manat, ik weet niet wie u dit aandoet. Maar als u maar een beetje positieve kracht in u hebt, verdedig u dan tegen dit kwaad. Hier heb ik een zwaard voor u."

De jongeren wachtten tot Amr diep in slaap was. Ze namen het zwaard van de nek van het afgodsbeeld en gooiden het beeld in de beerput. Amr vond het afgodsbeeld met zijn gezicht naar beneden in de beerput terug, terwijl het zwaard nergens te vinden was. Uiteindelijk was hij overtuigd, dat het afgodsbeeld geen macht had en het niet verdiende om aanbeden te worden. Toen duurde het niet meer lang voordat hij moslim werd.

Amr proefde al gauw de zoetheid van de iman oftewel het geloof, in de Enige Ware God. Maar tegelijkertijd. Voelde hij diepe pijn en woedde bij zichzelf als hij aan al die tijd terugdacht, wat hij met shirk had doorgebracht. Hij had de nieuwe godsdienst volledig geaccepteerd en plaatste zichzelf, zijn welvaart en zijn kinderen in dienst van Allah en Zijn Profeet saws.

De diepte van zijn geloof kwam in de Slag van Uhud tot uiting. Amr zag zijn drie zonen zich voor het gevecht klaar maken. Hij keek naar de drie vastbesloten jonge mannen, die vol vuur waren om het martelaarschap, het succes en de tevredenheid van Allah te verkrijgen. Dit had grote invloed op hem en hij besloot met hen op jihad mee te gaan en onder de vlag van de Boodschapper van Allah saws te strijden. De jongens waren het er helemaal niet mee eens, dat hun vader dit besluit zou uitvoeren. Hij was al behoorlijk oud en erg zwak.

"Vader," zeiden zij, "het is zeker dat Allah jou excuseert. Waarom zadel je jezelf dan nog met deze last op?"

De oude man werd erg kwaad en liep regelrecht naar de Profeet saws om over zijn zoons te klagen:

"O Rasoeloellah! Mijn zoons willen mij van de bron van goedheid weghouden en beweren dat ik te oud en te afgeleefd ben. Bij Allah, ik verlang om op deze manier het paradijs te verkrijgen ook al ben ik oud en zwak."

"Laat hem maar," zei de Profeet saws tegen de zoons. "Misschien zal Allah, de Almachtige en de grote hem het martelaarschap belonen."

Spoedig was het tijd om naar het slagveld te gaan. Amr nam afscheid van zijn vrouw en ging samen met mijn drie zonen en een groot deel van zijn stam, de Banoe Salamah, op weg.

"O Heer, geef mij het martelaarschap en stuur me niet uit ‘t veld geslagen terug naar mijn familie." Hij keek naar de richting van Medina en al wijzend ernaar bad hij: "O Allah laat me nooit me daar nooit meer terug keren, laat me hier sterven als shahied"

Op het hevigst van de strijd was Amr in de voorste linies te zien, springend op zijn goede been (het andere was gedeeltelijk verlamd) en roepend:

"Ik verlang naar het paradijs, ik verlang naar het paradijs."

Zijn zoon Khallad bleef dicht bij hem en beiden vochten moedig om de Profeet saws te verdedigen terwijl veel van de andere moslims op jacht naar buit gingen. Vader en zoon vielen op het slagveld en stierven kort na elkaar. Na het slagveld probeerde een paar sahabah Amr met een ezel terug te brengen naar Medina om hem daar te begraven, maar de ezel deed geen stap richting Medina. Immers Amr smeekte Allah om nooit meer terug te keren naar Medina. Hij hield zich aan de belofte met Allah en Allah hield Zich aan Zijn belofte. Waarna de Profeet saws beviel om de slachtoffers ter plekke te begraven.

Nadat de moslims terug te waren in Medina, gingen een paar vrienden van Amr naar zijn vrouw vertelde haar het slecht nieuws over haar man. Maar zij antwoordde: "wat is er gebeurd met de Boodschapper van Allah?" Waarop de vrienden verbaasde zeiden: "je zoon Khallad is ook gestorven." "Wat is er gebeurd met de Profeet saws?" antwoordde ze weer. Waarop de mannen zeiden: "Met de Profeet gaat alles goed." "Alhamdoellilah," zei ze, "Al het ongeluk is daarmee dan verwenen."

Amr die al bejaard was en toch volhield om te gaan strijden voor de zaak van Allah, was pas twee à drie jaar moslim. Na twee à drie jaar en dan zoŽn imaan (geloof) bereiken.....Soebhana Allah

home

maan